Toets: Werkwoord-zelfstandig naamwoord-bijvoeglijk naamwoord-tijd van nu en vroeger-persoonsvorm en onderwerp

Bij een vraagwoordzin staat er eerst een vraagwoord en dan volgt de persoonsvorm(=werkwoord)
Bij een ja-nee-vraag staat de persoonsvorm altijd vooraan in de zin.
 
vb  Hoe heet het paard van de Sint?  = vraagwoordzin
 
      hoe = vraagwoord
      heet = persoonsvorm(2 de woord na vraagwoord)
 
    Wie is die man?  = vraagwoordzin
 
    wie= vraagwoord
       is= persoonsvorm
 
    Is de Sint een man met een lange witte baard?  = ja-nee-vraag
 
     is= persoonsvorm= het eerste woord in de ja-nee-vraag
 
    Ben je verliefd? = ja-nee-vraag
    ben= pv=1 ste woord
 
 
Werkwoorden in de tijd van nu of vroeger?
 
 
  nu                                vroeger
 
Ik ben 8 jaar.                Ik was 8 jaar.
Nele heeft een paard.     Nele had een paard.
 
 
Bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord.
 
Een bijvoeglijk naamwoord zegt hoe iets is. 
 
vb De dikke sigaar ligt in de vuilbak.                   dikke zegt iets meer over hoe de sigaar is
 
 
Voor een zelfstandig naamwoord kan je een bijvoeglijk naamwoord zetten.
Je kan een zelfstandig naamwoord in het meervoud-enkelvoud zetten.
Je kan een zelfstandig naamwoord groot of klein maken.
 
vb spel -  een spel
    spelletje - spelletjes
    spel- spelletje